In Nederland geldt sinds begin dit jaar een uitstalverbod voor rookwaren in het verkooppunt, een regel die ook in ons land bestaat in navolging van de Europese regelgeving. Nederland opteerde echter voor een systeem met uitzonderingen: speciaalzaken en tabakswinkels kregen de kans om zich in 2020 te registreren bij de NVWA (te vergelijken met ons voedselagentschap FAVV). De winkels die dit deden en in de omschrijving passen, mogen wel nog rookwaren uitstallen.
Het uitzonderingssysteem deed uiteraard meteen de vraag ontstaan welke winkels zich dan wel een speciaalzaak of tabakswinkel mogen noemen. Nederland omschreef daarop vrij precies wat het met die classificatie bedoelde. Een speciaalzaak verkoopt enkel rookwaren, rookaccessoires, pers en loterij. Een tabakswinkel haalt een maximale omzet van 700.000 euro waarvan minstens 75% uit rookwaren. Daarnaast zie je in Nederland ook de zogenaamde ‘gemakswinkels’, die nauw aansluiten bij de Belgische dagbladhandels en veel meer verkopen dan enkel pers, loterij of rookwaren. Zij konden zich niet registreren om een uitzondering te krijgen op het uitstalverbod. Op die manier slaagde de Nederlandse regelgever erin om het uitstalverbod wel op te leggen aan winkels met rookwaren én voeding en niet aan winkels met rookwaren en daarnaast enkel pers en loterij.
Het Nederlandse idee doet de vraag rijzen of het indelen van dagbladhandels in winkeltypes ook bij ons nuttig zou kunnen zijn. Niet zozeer voor het uitstalverbod, dat kreeg al een definitieve wettelijke invulling, maar wel voor enkele andere nog te ontwarren knopen of evoluties in de sector. De definitie van het concept ‘dagbladhandel’ of ‘krantenwinkel’ wordt immers al vele jaren almaar onscherper. Die onduidelijkheid hangt samen met de toenemende diversificatie van het aanbod, waarbij onder andere voeding en pakjesdiensten aan belang winnen. Dat bemoeilijkt een reeks van lopende vraagstukken. Als we de hete hangijzers overschouwen, kunnen we meteen vier pistes onderscheiden die in het vizier komen.
Een eerste gevoelig vraagstuk is de opkomst van de dagwinkels. In een eerder artikel beschreven we al de evolutie waarbij een nachtwinkeluitbater een dagbladhandel overneemt en omvormt tot dagwinkel. De uitbater ontwijkt erkenningen en vergunningen eigen aan een nachtwinkel, kan 24/24 de deuren open houden dankzij de uitzondering op de openingsuren die dagbladhandels genieten en hij blijft een assortiment voeren dat dicht in de buurt zit van de nachtwinkel.
De uitzondering in de wet op de openingsuren houdt een zekere definitie in: voor persverkopers bestaat een uitzondering van zodra ze 50% van hun omzet halen uit de verkoop van kranten, tijdschriften, tabaksproducten, telefoonkaarten en producten van de Nationale Loterij. Maar ook als je meer dan de helft van je omzet haalt uit de verkoop van DVD’s, videogames en CD’s, of als je meer dan 50% uit brandstof haalt, dan kan je eveneens op de uitzondering rekenen. De opkomst van de dagwinkels geeft aan dat deze definiëring op dit moment niet zaligmakend is.
De vraag om een heldere classificatie waart ook rond in het idee om de wetgeving rond sportweddenschappen te herzien. Eerder dit jaar berichtten we over het voorontwerp van een nieuwe kansspelwet. Naast een reeks van ingrepen om de werking van de Kansspelcommissie te regelen, vermeldt de tekst ook drie denkpistes die definiëren wanneer en hoe een krantenwinkel sportweddenschappen kan aanbieden. Het ontwerp gaat uit van een minimumaanbod van 120 perstitels en maximale openingsuren tussen 5u en 20u. “Oorspronkelijk werd het aanbieden van sportweddenschappen voorzien om de krantenwinkels de kans te geven om de geleden verliezen als gevolg van de online persverkoop het hoofd te bieden”, staat in het voorontwerp te lezen. “Uit de praktijk blijkt dat deze bepaling haar oorspronkelijk doel miste en dat er valse dagbladhandels of schijndagbladhandels gecreëerd worden met het enkele doel dergelijke weddenschappen te exploiteren”. Het gaat echter om een pre-wetsvoorstel, ook hier moet een heldere definitie nog uitsluitsel brengen over wat nu precies een krantenwinkel is.
Een iets ouder idee, dat echter nu en dan de kop opsteekt, is het plan om roken verder te ontraden door het aantal verkooppunten te beperken. Voormalig minister van Volksgezondheid Laurette Onckelinx lanceerde het ooit en het dook opnieuw op in de analyse waarmee de KU Leuven en UC Louvain in 2019 de FOD Economie adviseerden over de toekomst van de krantenwinkels. Ook de Stichting Tegen Kanker vermeldt het in haar adviezen bij de Commissie Gezondheid van het federale parlement, maar raadt evenwel dit idee af en ijvert voor een verbod met reconversiesteun voor de krantenwinkels. Maar of we nu evolueren naar een meer exclusieve verkoop in krantenwinkels of naar een stopzetting van de rookwarenverkoop met financiële steun, in beide scenario’s zal het noodzakelijk zijn om helder te kunnen definiëren wat een krantenwinkel is.
Tot slot kunnen we een heldere opdeling in winkeltypes ook niet loszien van de uitbouw van doorleverpunten. DPG Media bouwde dit systeem de voorbije jaren met succes uit en op die manier ontstond haast organisch een nieuw type van perswinkel: een bakkerij, slagerij, voedingszaak of zelfs vakantiepark waar je toch ook pers kan kopen met dank aan een krantenwinkel die er komt leveren. Doorgaans staan deze handelaars verder van de drie bovenstaande dossiers, maar het kan wel nuttig zijn om hen mee te nemen in een uit te werken classificatie en zo voor iedereen duidelijkheid te behouden.
In Nederland ontstond onder impuls van het uitstalverbod een classificatie in ‘speciaalzaak’, ‘tabakswinkel’ en ‘gemakswinkel’. De cijfers van de registratie bij het Nederlandse voedselagentschap tonen aan dat de eerste twee types in beperkte mate voorkomen. Het aantal winkels dat enkel rookwaren, pers en loterij verkoopt en zich ook registreerde, is beperkt tot 136 (waarvan 100 onafhankelijke winkels). Het aantal tabakszaken ligt hoger met 375 stuks (188 onafhankelijke). Vertalen we de Nederlandse aanpak naar België, dan beland je eerder bij vier types:
De persspeciaalzaak. Een perswinkel die een minimaal aantal perstitels in het aanbod heeft, maar evengoed een minimum aantal referenties rookwaren en op zijn minst ook loterijproducten verkoopt. Andere business (een afhaalpunt, sportweddenschappen, wenskaarten, frisdranken, broodjes, voeding, …) kunnen ook deel uitmaken van het aanbod, maar de drie pijlers moeten in de minimaal bepaalde aantallen aanwezig zijn. De discussie over die minima moet uiteraard gevoerd worden, maar het idee van minimale aantallen (perstitels, rookwarenreferenties) lijkt meer werkbaar dan dat van minimale omzetpercentages. Neem je die als maatstaf, dan ontstaat de situatie waarbij je het ene jaar door een slechte omzet in pers geen persspeciaalzaak meer bent, het volgende jaar wel weer, enzovoort.
De tabaksspeciaalzaak. Een type winkel dat hoofdzakelijk rookwaren verkoopt. Ook hiervoor moet bepaald worden vanaf welke minimumgrens een winkel zich deze titel mag toe-eigenen. Naar analogie hiermee zou je overigens ook winkels die uitgroeiden tot een gokkantoor apart kunnen omschrijven.
De niet-gespecialiseerde perswinkel. De winkels die onder de minimumgrenzen van het eerste winkeltype blijven. Het zijn winkels die pers verkopen, maar het accent verschoven naar voeding of andere nieuwe business. In deze categorie kunnen overigens net zo goed buurtwinkels, tankstations of dagwinkels een plaats vinden.
Doorleverpunten. Winkels die geen pers ontvangen via de klassieke distributie (AMP), maar beleverd worden door een persspeciaalzaak of een niet-gespecialiseerde perswinkel. Ook hier kunnen bijvoorbeeld buurtwinkels toe behoren, maar net zo goed een bakker of een winkel die strandspullen verkoopt en via een doorleveraar ook pers in het aanbod heeft.
De classificatie die we hierboven hebben uitgewerkt, is uiteraard slechts een aanzet die onze redactie in samenspraak met VFP opstelde. Een discussie tussen distributeurs, groothandels, uitgevers en federaties kan voor verfijning zorgen, maar de cruciale vraag blijft hoe je zo’n typologie ook in de praktijk kan brengen of verankeren. Nederland toont dat een wettelijk initiatief een geschikt moment is. Met de kansspelwetgeving dient zich alvast een opportuniteit aan en ook het idee om winkels de vraag te stellen om zich te registreren is een interessante denkpiste. De registratie kan na een eerste wettelijk initiatief van pas komen om andere knopen verder te ontwarren en bij nieuwe gelegenheden (denk aan rookwaren) de basis te vormen voor een update of verdere verfijning bij de winkeliers.